Blijdschap in Jeruzalem
Eva staat er met haar neus bovenop. Vandaag wordt Jeftha gedoopt! Wat een groot wonder heeft God gedaan. Jeftha werd veel te vroeg geboren. Hij heeft maanden in het ziekenhuis gelegen. Aan allerlei apparaten en slangetjes. Het was heel spannend of hij in leven zou blijven. Als Eva het water op Jeftha’s hoofdje ziet, moet ze bijna huilen van blijdschap. Haar lieve, kleine broertje. Hij leeft nog en wordt vandaag gedoopt in de Naam van God.
Soms voel je blijdschap door je tranen heen. Daar lees je in de Bijbel ook over.
Aron, een jongen uit een bergdorp in Juda, wacht gespannen. Een uurtje geleden is zijn vader naar de stadspoort geroepen. Daar was een bode, met een belangrijke brief uit Jeruzalem. Aron was graag meegegaan. In de brief staat vast van alles over de nieuwe koning van het land. Hizkia heet hij. Zou hij anders zijn? Zijn vader Achaz diende heidense afgoden en liet daarom zijn zoon door het vuur lopen. Hij verving het altaar in de tempel voor een heidens altaar. En nu? Liefst zou Aron er met zijn neus bovenop zitten. Maar deze bijeenkomst is alleen voor grote mannen. Hè, waar blijft vader toch?
Eindelijk hoort Aron snelle voetstappen. Wild zwaait de deur open. Daar staat vader. Komt er een traan uit zijn oog? Moeder pakt hem bij de hand. Stil komt Aron dichterbij. “Was het goed nieuws of slecht nieuws?”, vraagt moeder. “Geloofd zij de Heere, de God van Abraham, Izak en Jakob”, barst vader uit. “Koning Hizkia heeft de tempel schoongemaakt. Hij laat weer offers brengen aan de Almachtige. Hij gaat zelfs het Pascha vieren.”
Vader is in tranen. Moeder ook. Maar het zijn geen tranen van verdriet, dát ziet Aron wel. Ze lachen en huilen door elkaar heen. Met zijn grote, sterke armen tilt vader Aron op. “Jongen, ik ga naar Jeruzalem. Ik ga helpen om alles voor te bereiden voor het Pascha. Dan kom ik jullie ophalen. Samen gaan we het vieren. Zoals Mozes ons volk uit Egypte heeft geleid, zo leidt koning Hizkia ons uit de afgodendienst van Achaz. Wat zorgt de Heere goed voor ons!”
Als Aron enkele weken later met zijn vader en moeder onderweg is naar Jeruzalem, wijst zijn vader plotseling vooruit. “Zie je daar die huizen, Aron ? Hoor je de mensen zingen? Dit is échte blijdschap, mijn zoon! Om wat de Heere geeft. Na alles wat er is gebeurd met koning Achaz. Het is een wonder.” Aron kijkt. Hij voelt een brok in zijn keel. Hij zou wel willen springen en dansen, maar hij voelt dat hij tegen zijn tranen moet vechten. Zo blij is hij. Blij en dankbaar, om wat de Heere geeft.
Eva kijkt naar haar kleine broertje in mama’s armen. Wát een verschil met dat heel kleine baby’tje in de couveuse. Ze is zó dankbaar dat hij nog leeft. Dat God over Hem waakte, die lange, lange maanden. Lang geleden moet Aron datzelfde gevoel gehad hebben. Een blijdschap, die je heel diep vanbinnen voelt. Omdat je weet dat het niet verdiend is en omdat God zo goed is!