Boodschappers van God
Ruben is verdiept in zijn boek. Pas als zijn moeder voor de derde keer roept, merkt hij dat ze gaan eten. Haastig schuift hij op de bank aan de keukentafel. “Sorry mam, ik had het niet gehoord. Het verhaal was zo spannend. Een zendeling in Afrika moest naar de stad. Maar het was een gevaarlijke weg, waar vaak rebellen waren. Hij kreeg autopech en moest die nacht in zijn auto slapen. In de buurt is die nacht gevochten en geschoten, maar hij sliep overal doorheen. Weet je wat de rebellen zeiden? Dat ze niets durfden, omdat er een leger om de auto stond. In het boek stond dat het engelen waren. Maar waar komen die vandaan? En wat doen ze?” “Weet je wat”, zegt zijn moeder, “na het eten lezen we een verhaal uit de Bijbel. Over een engel, die door God wordt gestuurd.”
Petrus wordt zwaar bewaakt. Hij zit gevangen in Jeruzalem, omdat hij een leider is van de christengemeente in Jeruzalem. Met twee sterke kettingen zit hij vast aan twee soldaten. Bij de deur van de gevangenis staan ook bewakers. Iedere drie uur worden ze afgelost. Ze mogen natuurlijk niet in slaap vallen!
Diezelfde nacht zijn er in Jeruzalem mensen die ook niet slapen. Het is de gemeente waar Petrus bij hoort. Zij komen samen en bidden zonder ophouden voor Petrus.
Petrus slaapt. Hij weet dat hij na het feest van Pascha veroordeeld zal worden en waarschijnlijk zelfs gedood. Maar hij is niet bang. De Heere is bij Hem!
Ineens is de cel vol licht. Petrus wordt wakker, omdat iemand aan hem schudt. Hij hoort een stem zeggen: “Kom, sta snel op!” Er staat een engel naast hem, een boodschapper uit de hemel! De zware kettingen vallen zomaar van zijn handen af. De engel geeft nog meer opdrachten: “Doe je riem om en trek je schoenen aan. Doe je jas aan en kom mee.” Petrus doet precies wat de engel zegt, maar ondertussen denkt hij dat hij droomt.
Samen met de engel loopt Petrus langs twee groepen bewakers. Die merken niets van Petrus’ bevrijding. Dan staat Petrus met de engel voor de grote ijzeren poort van de gevangenis. Maar ook die gaat zomaar open. Eindelijk zijn ze buiten. De engel loopt nog een straat mee met Petrus en dan is hij verdwenen.
Daar staat Petrus, zomaar op straat. Hij is vrij! Nu weet Petrus dat hij niet gedroomd heeft en hij zegt tegen zichzelf: “De Heere heeft Zijn engel gestuurd om mij te verlossen uit de hand van Herodes!” Snel gaat hij op weg naar het huis waar de gemeenteleden bij elkaar zijn om voor Petrus te bidden. Hij klopt op de deur van de poort. Het dienstmeisje Rhodé komt bij de poort en luistert voorzichtig wie er is. Ze hoort de stem van Petrus en vergeet van blijdschap om de poort open te doen. Ze rent naar binnen. “Het is Petrus!” roept ze. “Dat is onzin”, zeggen de mensen. Maar Rhodé houdt vol: “Hij is het echt!”. “Dan is het zijn engel die hem beschermt”, zeggen de mensen. Als ze opendoen, zien ze vol verbazing dat het echt Petrus is. Petrus vertelt hoe de Heere hem uit de gevangenis heeft bevrijd door een engel naar hem toe te sturen.
“Mooi hè! Zo gebruikt God engelen om Zijn kinderen te beschermen”, zegt Rubens moeder. “Het zijn boodschappers van God die precies doen wat God wil. Ze zijn bij God in de hemel, maar Hij stuurt ze naar de aarde als dat nodig is. Je kunt ze niet altijd zien, maar ze zijn er wel.” “Wow, dat is echt bijzonder”, zegt Ruben. “En nu ga ik gauw verder lezen in m’n boek!”